Geschiedenis

Eén zwaluw …
Eén zwaluw mag dan nog geen zomer maken, maar een molen in een uitgestrekte landelijke omgeving geeft heel veel landbouwers toch wel een prettig gevoel. Zo moeten de boeren uit de omgeving van Hasselt het in het laatste kwart van de achttiende eeuw wel ervaren hebben toen daar aan de rand van het kleine stadje aan de Stenendijk een korenmolen verscheen. Tot op dat moment waren de molens in Zwolle de dichtstbijzijnde en de molens van Zalk en Staphorst zouden nog ongeveer een eeuw op zich laten wachten.

Buiten de poort
“De Zwaluw” was niet de eerste molen in de gemeente. Vast staat dat er eerder al een molen buiten de Enkpoort draaide, eigendom van Frederic van Twickele. Hasselt was in de 16de eeuw stevig ommuurd en het vreemde feit deed zich voor dat zowel deze molen als de latere molen bij de Veenenpoort buiten de ommuring werden gebouwd. Bij belegeringen lagen de molens als eerste in de vuurlinie. Bovendien konden de burgers van Hasselt dan geen gebruik maken van de diensten van de molens en daar waren zij behoorlijk afhankelijk van. Molens deden meer dan alleen maar graan tot meel malen. Er waren toen molens die het waterpeil handhaafden, die eikenschors tot grondstof voor de leerindustrie vermaalden, die olie sloegen, mosterdzaad vermaalden, papier sloegen, bomen tot planken zaagden en er waren volmolens die in de textielindustrie een rol speelden. Voldoende redenen om molens door de plaatselijke overheden en burgerij goed te laten beschermen.

Oorlog met Gelre
Zo niet dus in Hasselt met alle gevolgen van dien. Toen er in 1528 weer eens oorlog werd gevoerd door de Gelderse hertog Karel van Egmond, raakte ook Hasselt daarbij betrokken. De molen bij de Enkpoort was een gemakkelijk doelwit en werd in brand geschoten. Meteen bleek hoe onontbeerlijk de molen voor de plaatselijke gemeenschap was, want er kon niet meer gemalen worden en als er geen meel is kan er ook geen brood worden gebakken. Het ergste leed kon in eerste instantie worden opgevangen door binnen de stadsmuren rosmolens in te zetten, maar die konden niet genoeg malen om aan de vraag te voldoen. Frederic van Twickele wilde dan ook niets liever dan snel een nieuwe molen bouwen en hij liet dan ook bouwmaterialen naar de bouwplaats brengen.

Conflicten met het stadsbestuur
Door de oorlogshandelingen waren de bolwerken van Hasselt echter ook ernstig beschadigd en het gemeentebestuur pikte Van Twickele’s bouwmaterialen in om die bolwerken te versterken. Waarschijnlijk speelden wraakgevoelens bij die actie een rol want de gemeente was met Van Twickele in een conflict verwikkeld over het toen bestaande windrecht (zie hiernaast onder “Molenweetjes”). Omdat het stadsbestuur zich de materialen voor de bouw van een nieuwe molen had toegeëigend spande Van Twickele een proces aan en eiste een vergoeding van vijfhonderd gulden. Het proces sleepte zich voort en al die tijd zat Hasselt zonder een volwaardig maalbedrijf. Johan Willempsen van Appelscha en Eysse Johan Willempsen zagen er wel brood in om aan de vraag te voldoen en vroegen een vergunning aan voor de bouw van een molen buiten de Veenenpoort (nu Molenwaard) en het stadsbestuur verleende die maar al te graag. Voor Van Twickele reden om verder te procederen tegen het stadsbestuur want nu werd ook nog zijn windrecht aangetast. Hoe de rechterlijke uitspraak uiteindelijk heeft geluid staat niet vast, maar waarschijnlijk werden daarbij ‘de kool en de geit gespaard ‘ want op een schilderij van Jan van Goyen uit het midden van de 17 de eeuw staat Hasselt afgebeeld met twee windmolens (1648).

Jan van Goyen (1596–1656) – 1648 Winter op de rivier (bij Hasselt)

Frederik had dus zijn molen herbouwd en de Willempsens hun nieuwe gebouwd. Dat Van Twickele zijn molen heeft herbouwd blijkt ook uit het feit dat een nazaat van Frederik -Jasper – deze molen in 1561 heeft verkocht aan het stadsbestuur dat ruim een eeuw later de molen onder een aantal voorwaarden weer verkocht aan Henric Pinksterman die hem later op zijn beurt verkocht aan Claes Bosch. Toen deze kwam te overlijden bleef zijn weduwe met de molen zitten. De molen raakte snel in verval en stortte volgens bewaard gebleven stukken in 1783 definitief in. Ondertussen gedijde bij de Veenenpoort de nieuwe molen.

Concurrentie
De concurrentie was stevig en de molenaars lapten de opgelegde voorwaarden regelmatig aan hun laars. Klachten daarover – Claes Bosch was toen op de molen bij de Enkpoort molenaar – dwongen het stadsbestuur aan het begin van de achttiende eeuw tot het nemen van vergaande maatregelen. Het was destijds de gewoonte dat molenaars zelf hun meel minimaal één keer daags met karren naar de stad brachten. Het stadsbestuur van Hasselt sommeerde de beide molenaars dat zij de van ijzeren banden voorziene houten karrenwielen moesten vervangen door houten wielen omdat zij de kwetsbare straten in de stad kapot reden. Verder mochten zij voortaan geen koeien of kippen meer houden en mocht er geen nieuw varken worden gemest als het nog aanwezige varken was geslacht. Uit deze beperking van nevenactiviteiten kan worden opgemaakt dat de molenaars van het malen alleen nauwelijks konden bestaan en er op alle mogelijke manieren naar extra inkomsten werd gezocht. Naast de beperkte veehouderij hielden molenaars zich ook bezig met de visserij. Het Zwartewater bood daartoe de gelegenheid en die mogelijkheid bleef ook open na het instellen van eerder genoemde beperkingen. Molenaars op een watermolen konden dikwijls meteen bij de molen al op die manier wat bijverdienen. Vooral de palingvangst kon lucratief zijn.

Herbouw
Terug naar de molen bij de Enkpoort die in 1783 was ingestort. Kennelijk bood het inkomen van een molenaar toch wel zoveel bestaansmogelijkheden dat het aantrekkelijk was om op dezelfde plaats een nieuwe molen te bouwen. De vergunning daartoe werd voor 835 gulden aan burgemeester W. Buisman verleent. Hij bouwde een nieuwe korenmolen en voorzag die vermoedelijk ook van een pelinstallatie. De verlaagde legeringsbalk op de maalzolder lijkt dit te ondersteunen. De erfgenamen van Buisman boden de molen – waarschijnlijk een standerdmolen – een kleine 40 jaar later te koop aan. Volgens kadastrale gegevens bleef de molen bij R. Buisman in de familie. Hij was waarschijnlijk de laatste in de familie want enige tijd later staat de molen op naam van G. Determan. Dat was ook nog het geval toen de molen in 1857 in vlammen opging.

Hasselt zonder molen
Omdat de molen bij de Veenenpoort al was verdwenen zat Hasselt toen van het ene op het andere moment zonder maalinrichting en was aangewezen op Zwolle waar de dichtstbijzijnde korenmolen draaide. De molenaar daar had daarmee het voordeel van een forse uitbreiding van zijn klantenbestand. Maar vooral voor de plaatselijke bakkers zorgde de situatie voor veel ongerief en extra kosten, want om naar Zwolle te kunnen moesten zij over de Tolbrug over het Zwartewater. Zij stuurden dan ook een brief naar het stadsbestuur om te worden vrijgesteld van de tolheffing omdat zij toch al zo gedupeerd waren. Het verzoek werd door het stadsbestuur afgewezen want door de kosten van het onderhoud moest er toch al dik geld bij. Wel kregen de bakkers een advies:
” De bakkers per Zwolsche Schuit (de beurtdienst tussen Zwolle en Meppel) drie malen per week hun graan van Zwolle naar Hasselt kunnen bekomen. Dat bij aldien zij te Zwolle hun graan kopen (op de Korenmarkt) het naar gezegde molenaar (J. Marsman) laten bezorgen en gemalen zijnde het meel, in plaats van het koren, zoals tot heden plaats had, per Zwolsche Schuit naar hier laten vervoeren, het tijdelijk gemis van de korenmolen alhier hen dan geen meerdere kosten veroorzaakt dan zij gewoonlijk daarvoor besteden “.

De gouden jaren
Rond 1860 is er een einde gekomen aan deze ongewenste situatie. Er komt een nieuwe molen, de huidige. Mevrouw Bertien Brinkman-van Assen vertelt over haar familiegeschiedenis:
‘Mijn Bet-bet overgroot moeder was Johanna Geertruida Determan ( 1808-1871) Haar vader had de molen in zijn bezit. Zij trouwde met Albert van Assen ( 1810-1887). Hun zoon, Hendrik, heeft tot aan de verkoop van de molen met zijn vrouw Klaasje Bax (1844-1907) en gezin ( met oa mijn grootvader Albert van Assen) bij hen ingewoond in de woning bij de molen. Er zijn 2 lezingen omtrent de “verkoop”van de molen: 1. Als Johanna sterft, zou Albert aan de drank zijn geraakt en raakt dan ook de molen kwijt. De andere lezing is dat hij borg heeft gestaan voor iemand die in de problemen kwam en zodoende de molen moest verkopen. Waarschijnlijk heeft een en ander met elkaar te maken.De molen kwam toen in handen van de familie van Mulligen. Om die reden is in mijn familie drank altijd een enorm taboe geworden. Mijn grootvader heeft samen met burgemeester Royer heel wat actie gevoerd in Hasselt tegen het overmatige drankmisbruik dat er in die tijd was. De van Assens werden in het verleden ook wel aangeduid met: de mulders. Het is mogelijk dat Albert Schrijver een knecht was van Albert van Assen, of men heeft namen door elkaar gehaald.’
Volgens dhr. Joop van der Molen is de geschiedenis als volgt: Op 4 mei 1877 kwam Hein van Mullligen met gezin in Hasselt wonen. In dat zelfde jaar (6 november) deed Albert Schrijver de molen aan Hein over. Op 2 mei 1905 droeg Hein de molen over aan Jan van Mulligen(geb. 15-03-1877 overl 22-12 1951). Twee dagen later trouwde Jan met Fennichjen de Vries uit Zwartsluis. In 1907 werd hun zoon Frederik geboren (*08-03-1907 – †21-07-1992). In 1939 kreeg Frederik van Mulligen de molen op zijn naam. Hierna werd de zoon van Frederik, Jan (1943) eigenaar van de molen die de molen in 1996 overdroeg aan de Stichting.
Gedurende de tijd van de Tweede Wereldoorlog bewezen de meeste windmolens in Nederland nog een keer nadrukkelijk hun goede diensten. “De Zwaluw” maakte daarop geen uitzondering. Na de oorlog was het snel gedaan met de rol van molens in Nederland. Vele raakten in verval en werden uiteindelijke gesloopt. Andere kregen een andere functie zoals “De Zwaluw”.

Elektriciteit
Onder leiding van ir. Baggerman werd bekeken in hoeverre windmolens een bijdrage konden leveren in de opwekking van elektriciteit. Daarvoor werd het maaswerk uit de molen gehaald. Het bleek echter geen succes en Frederik van Mulligen liet in 1964 het maalwerk weer terugplaatsen en de molen restaureren alvorens hem over te dragen aan zijn zoon Jan, de laatste in de molenaarsdynastie op “De Zwaluw”.

Achteruitgang
Nog tot het einde van de twintigste eeuw heeft de molen dienst gedaan, maar in navolging van vele andere molens moest ook “De Zwaluw” de strijd tegen de opdringende mechanisatie staken. Gelukkig hoefde “De Zwaluw” niet het lot te delen van duizenden andere molens die uit het Nederlandse landschap zijn verdwenen. Van de ongeveer 10.000 molens – wind en watermolens – zijn er ongeveer 9.000 verdwenen en de molen in Hasselt is gelukkig een van de ruim 1.000 molens die in Nederland nog zijn overgebleven.

Restauratie
Begin jaren “80 kwam “De Zwaluw” – na ruim 35 jaar stil te hebben gestaan – weer in beeld en dat leidde tot een ingrijpende restauratie die uiteindelijk leidde tot de feestelijke heropening in 1982. De molen was niet alleen weer draaivaardig maar ook maalvaardig. Voor Jan van Mulligen werd het bezit van de molen een zware belasting, maar als vier generaties de molen gedraaid hebben valt het ook zwaar om afstand te doen. Toch kwam het daar uiteindelijk wel van. In 1996 werd “De Zwaluw” overgedragen aan de “Stichting tot behoud van de korenmolen “De Zwaluw”” die nog datzelfde jaar met een nieuwe restauratie van de molen begon.

Nieuwe start
In de nazomer van 1997 kon de molen – voorzien van een koppel maalstenen – feestelijk worden heropend. Het vormde het begin van een totale reconstructie waarbij de molen niet in eerste instantie als een ambachtelijk bedrijf in ere werd hersteld maar het accent naar een sociale functie in de plaatselijke gemeenschap werd verschoven. De molen werd volledig maalvaardig gemaakt en daarnaast werden bijgebouwen en het terrein rondom de molen heringericht. Een enthousiaste groep vrijwilligers – waaronder gecertificeerde molenaars – waakt ervoor dat “De Zwaluw” ook in de toekomst haar centrale rol binnen de gemeenschap kan blijven vervullen.

(Aangepast uit: “Langs Overijsselse Molens” door Peter van de Molen. Een uitgave van Stichting De Overijsselse Molen)